Voorjaar 2000.

In « Big End » wordt gemeld dat er dit jaar 2 groepen naar het WDW gaan ; één die op vrijdag vertrekt, en terugkomt op dinsdag, en een tweede, die meer tijd neemt voor de rit, van woensdag tot woensdag. “Gelieve voor de tweede groep Frank Gysels te contacteren”….. Dus ik bel Frank op, met de vraag of er nog plaats is in de tweede groep. Antwoord :”Als je meegaat, zijn we al met tweeën…..” Naderhand blijken we toch nog 50 % meer deelnemers te hebben, en vertrekken we uiteindelijk met zijn drieën.

 

Eerste Akte

 

Juni 2000.

 

Frank Gysels, Rudy (van Camp)en ik zetten aan, om 06.00 uur aan de afrit Zemst. Deze tijd en plaats is ondertussen deel van de traditie geworden. Frank op zijn Paso 750, Rudy op een glanzend nieuwe 900 SS, en ik heb mijn 851 omgebouwd tot toermotor door het toevoegen van een tanktas en een (uiteraard rode) tas achter op de buddyseat. En dan : over de snelweg tot in Luxemburg; benzine, koffie, croissant, kaart bekijken, sigaretje voor Frank, Frank's helm tegen de grond laten vallen (dat blijkt mijn specialiteit te zijn)…En dan verder over de snelweg, Thionville, Nancy en dan Epinal. Frank heeft al een roadbook voorbereid, dat we ook grotendeels volgen.

We zoeken de wegen op die ons de Michelinkaart aanbiedt : ze moeten kronkelen, liefst met een groen lijntje erlangs (toeristisch attractief dus) en, vooral, geen verbindingsweg tussen belangrijke steden. Dat zijn dus meestal de routes nationales, of departementales.

Via de Elzas, de Jura, het meer van Annecy voorbij. Een beetje verder delen we dan voor de eerste keer een kamer. Dat doe je niet zomaar, je checkt wel even wat de slaapgewoontes van je roomies zijn :

Ik : “Zeg, snurkt er eigenlijk iemand ?”

Rudy :” Nee, ik niet.”

Frank : “Nee, ik ook niet”

Ik weer : “Goed, niemand van ons drieën dus. Welterusten.”

Rudy heeft geen oog dichtgedaan...

 

De dag daarop begint het serieuze werk: de Franse Alpen in, via de Col de l'Iseran, Val d'isère, col du Mont Cenis, en dan de steile val naar beneden aan de Italiaanse kant. Onderweg werd er regelmatig gestopt, om een fotootje te pakken van de bergen, of een stuwmeer, en om een sigaretje te roken (Frank…). In die eerste drie dagen slaag ik erin geslaagd, Frank's helm tot vijf keer toe tegen de grond te gooien.

Frank heeft nog meer problemen : bij het fotograferen van de sneeuw, de waterval, de marmotten, de motoren, laat hij zijn Nikon vallen. Frank is een begaafd en geoefend vloeker….

En bij de afdaling van de eerste passen blijkt dat de voorband van zijn Paso wel zwart is, maar met rubber verder geen uitstaans heeft. Frank perfectioneert nu het schuiven over het voorwiel. Verder blijkt bij de afdaling van de Mont Cenis ook nog dat er meer water dan remolie zit in het circuit van de achterrem. Dat is wel even spannend….

Rudy's 900 loopt probleemloos, maar mijn 851 heeft wel wat last van de hoogte. Bij het stoppen aan kruispunten vialt hij meestal stil, maar start weer onmiddellijk.

In de haarspeldbochten (“attenzione : tornante !”) zien we ook vaak een dunne streep vocht liggen, zo ongeveer op de ideale rijlijn. We nemen maar aan dat dat dieselolie of zoiets is, en rijden er zoveel mogelijk langs.

We snijden eigenlijk vrij vlot via de expresweg en de Tangenziale van Turijn door Piemonte, en stoppen dan de tweede nacht in Reggio Emilia. Het eerste hotel heeft het niet zo voor motorrijders, en beweert volzet te zijn – maar de mensen na ons krijgen wel een kamer. Dat is eigenlijk de eerste en enige keer dat we ervaren hebben dat motorrijders in een hotel niet welkom zijn. We gaan dan naar een ander hotel, inchecken, douchen (het is na de overtocht van de Alpen bloedheet geworden), en op zoek naar wat eten.

Dat vinden we in een aardige pizzeria.

En hier wordt het fenomeen Lambrusco ontdekt ! Na zo'n hete dag smaakt een koude, licht schuimende rode wijn uitstekend, en zo sterk is hij ook niet, dus je kun er wel een paar glaasjes van op. En dat doen we, of eigenlijk, een paar flessen (vijf dus, met z'n drieën).

De dag erop (geen kater !) verder via de snelweg, het is ondertussen vrijdag geworden, en we willen 's avonds in Cattolica aankomen. We stoppen in Bologna, een zeker motorfabriekje in Borgo Panigale bezocht, met zijn museum, en dan verder via de snelweg tot voorbij Rimini. Bij het betalen aan het tolhuisje wil Frank's Paso niet meer starten - geen spanning meer op de batterij. Ik geef hem dan een duwtje, en hij bereikt dan zonder incidenten het hotel Sylvia van Barbara en Carlo, in Cattolica. Half Ducati Vlaanderen is al aangekomen. Daar besluiten we besloten dat de batterij (waarschijnlijk even oud als de banden) kapot is, en gaan we bij de Moto Guzzi dealer een batterij halen. Daarmee is de vrijdag gevuld.

Zaterdag brengen we dan grotendeels door op het circuit, waar de WDW plaatsvindt. Zondag, rond de middag, besluiten we van maar vast te vertrekken, voordat iedereen op dat idee komt.

 

Deze keer zullen we de snelweg meer vermijden dan op de heenweg, dus we draaien vrijwel onmiddellijk naar het westen, de Apennijnen in. En het wordt duidelijk waar Ducati zijn testrijders naar toe stuurt : bochten, bochten, bochten !

Rond een uur of twee, het zal niet zo ver van Tamburino zijn, (geboorteplaats van de Tamburini's ?), ten noordoosten van Firenze, stoppen we bij een Trattoria. Eigenlijk willen we een vlugge hap, een pizza of zo, maar de goede pizzeria's hebben een houtoven, en die steken ze niet aan voor drie motorrijders. Dus, de trattoria in. Een deel van de zaal is gereserveerd voor een Italiaanse bruiloft. Wij installeren ons in een ander deel.

De dienster heeft geen menukaart, we kunnen kiezen uit pasta met twee soorten saus, en als “secundo” biefstuk of varkenslapje. De pasta blijkt een col 1 e categorie te zijn, ik heb stoofvlees van wild zwijn, een typisch gerecht daar in Toscane. Lekkerrrrrr !

Daarna moeten we ons nog door de secundo worstelen, alhoewel we eigenlijk liever hadden betaald en doorgereden. Maar ja, het is al besteld, Rudy vraagt nog uitdrukkelijk om een kléine biefstuk, maar het mag niet baten. We krijgen alle drie een even gigantische biefstuk geserveerd, en die is al even lekker als de pasta, en mals bovendien.

Daarna rijden we niet meer zo heel ver. De bochten blijven prachtig, maar de regen begint dan en we mogen het tempo wat verminderen. We blijven dan overnachten in Castelnuovo di Garfagnana (wat een naam, hè !), in de Apennijnse Alpen, een natuurreservaat.

De maandagochtend zetten we de tocht naar het westen verder, we gaan dan Porto Fino bekijken. Een “mondaine badplaats”, zoals St.-Tropez, maar dan (vééél) kleiner. Behalve de jachten, die zijn beslist niet bescheiden. Het is nog steeds afwisselend nat en droog, we rijden verder langs de kust tot in Ligurië, bij Genua. Daar duiken we dan het binnenland weer in, via een dorpje genaamd Barolo (wereldberoemde wijn, beslist geen Lambrusco) en verder gereden tot in Savigliano, bij vrienden van mij. Lorenzo en zijn vrouw Marie-thérèse ontvangen ons met hun gebruikelijke gastvrijheid, helaas zijn beide zoons thuis en kunnen we niet bij hen overnachten.

 

Na alweer een heerlijk diner rijden we s'anderendaags, zonder regen, van Savigliano weg. Dat duurt zo'n 10 km …Ik ben de eerste om te stoppen; om mijn regenpak aan te doen, en Rudy vrijwel gelijktijdig. Frank heeft het niet opgemerkt, of wil misschien eerst zeker zijn dat zijn leren motorpak echt doorweekt is vooraleer zijn regenpak aan te doen ?

De bedoeling is, de Passo Maddalena met het nodige enthousiasme op te gaan, maar de regen gaat eigenlijk direct over in een noodweer, met donder en bliksem, het totaalpakket.

Het resultaat is, dat we ons tempo moeten matigen (Frank's voorband is nog steeds even hard, en van profiel is er eigenlijk ook niet veel meer te zien). De bergbeek die links van ons naar beneden stroomt, is veranderd in een woeste kolkende rivier. Bij elk kruispunt, waar je normaal gesproken linksaf over de brug naar de andere kant van de rivier kan rijden, staan de carabinieri iedereen tegen te houden, want de rivier stroomt bijna zoveel over de brug als eronderdoor, zéér indrukwekkend ! Op een bepaald ogenblik wordt het verkeer verder omhoog volledig stilgelegd, totdat grote graafmachines de stenen en rotsen die op de weg gespoeld zijn, hebben weggeveegd. Daarna kunnen wij verder rijden, door de beek die dwars over de weg blijft stromen.

Een keer de col over, verandert het weer als bij toverslag. De regenpakken dus weer uit, en we kunnen weer genieten van de bochten die de franse départementales voor ons bereid houden.

In de buurt van Barcelonette houden Frank en Rudy dan nog een stevige discussie over waar en wanneer we zouden moeten lunchen, maar daar raken we ook weer uit.

We overnachen in een dorpje in een klein hotelletje. Bij het informeren naar beschikbaarheid van kamers gaat het nog even mis : ik kom terug van het hotel (informatie vragen is éen van mijn taken), naar mijn motor die op zijn zijpoot geparkeerd staat, op een verhoogje rond de dorpsput, of een fonteintje of zoiets. Ik stap op, start de motor, en rol de motor achteruit van het stoepje af. En merk dan dat de poot nog niet is ingeklapt, en mijn motor dus naar rechts tegen de vlakte wringt. Frank krijgt het onmiddellijk in de gaten, en tezamen krijgen we de motor weer recht. De kuip is wel wat bekrast en ingescheurd, rechts onderaan, maar zonder echt grotere schade.

Waarom klapt mijn zijsteun niet in ? 1. Dat deed-ie vroeger wel, automatisch, ook op een keer op een ogenblik dat ik het niet verwachtte – de krassen en scheuren zijn nog steeds te zien, als je goed kijkt, aan de linkse kant. 2. Nadat ik dat automatisme heb verwijderd, moet ik zelf de poot inklappen, en als Rudy me niet erop wijst, vergeet ik dat wel eens…

's Avonds wandelen Rudy en ik nog even de heuvel op, en daar vinden we bij een kapelletje een glimworm. Kende ik nog niet, en heb ik ook nooit eerder of later nog gezien.

 

De dag daarop, woensdag dus, ruiken we de stal en nemen we eigenlijk de snelste weg naar huis. Frank draait af in de Franse Ardennen, hij rijdt nog een dagje extra rond daar, maar Rudy en ik gaan terug naar ”af”. Bij thuiskomst staat de kilometerteller zo'n drie en een half duizend kilometer verder.

 

Conclusie van het geheel :het is best mogelijk,voor mensen die elkaar van haar noch pluim kenden voorheen, om acht dagen gezamenlijk met veel genoegen door te brengen. Het bewijs daarvan is dat twee jaar later,WDW 2002, we zonder enig voorbehoud besloten hebben weer samen op pad te gaan.Maar dat is het verhaal van de tweede akte.

 

Tweede Akte

 

12 Juni 2002

 

Onze rit van 2000 naar het WDW (Rudy van Camp, Frank Gysels en ik) had al enige bekendheid gekregen, en toen we plannen begonnen te maken om ook in 2002 iets dergelijks te doen, hebben enkele clubleden zich aangemeld om mee te rijden : Geert Dekeukeleire met zijn 996, Luc Meersman, met zijn Le Mans I, Herman Verstraeten met zijn R1100 S, en Michaël met een Ducati 851, een jaartje jonger dan de mijne, dus al met USD vering. Het was zijn eerste Ducati, als kennismaking kan dat tellen !

Frank durft het niet meer aan met zijn Paso 750 te gaan. En alhoewel Geert naderhand bewezen heeft dat ook een 996 een toermotor kan zijn, wil Frank de zijne toch niet voor zoiets misbruiken. Hij is erin geslaagd, een grijze ST2 mee te krijgen.

Rudy heeft zijn 900 SS weer mee, en mij was het niet gelukt, mijn 851 te verkopen en een échte toermotor te kopen, dus hij moet weer dienen.

 

Zoals bij de eerste keer, samenkomst in Zemst, aan de oprit van de snelweg richting Brussel.

En wie ontbreekt het op het appèl ? Herman ! Na een 20 minuten wachten, geven we het maar op. Herman is oud en wijs genoeg om ons onderweg ergens weer tegen te komen. Achteraf blijkt dat Herman vanaf Antwerpen een Ducati heeft gevolgd waarvan hij dacht dat het Frank was, en die reed de afrit Zemst voorbij – Herman blijft volgen, tot het bij hem daagt dat deze Ducati misschien toch niet naar het WDW gaat. Dan maakt hij rechtsomkeer, maar in Zemst zijn wij dan al lang weg.

We vertrekken dus, in de regen – België, nietwaar ? Maar aan het eind van de ochtend klaart het op.

Onze eerste stop is natuurlijk in Luxemburg, de tanks vullen, een soort ontbijt (koffie, croissant/broodje, sigaret(ten) voor Frank (“Heeft er iemand plaats in zijn bagage voor twee sloffen sigaretten ?”). Van bagage gesproken, deze keer heeft Frank geen rugzak maar een bagagetas achter op de motor, die rugzak had hij de vorige keer aardig vervloekt (en Frank kàn vloeken….).

We zien daar ook clubleden verschijnen, mensen met verhalen over kapotte windschermen, en opengewaaide rugzakken en zo. Wij hadden tot daar toe, als ervaren rotten, geen enkel probleem gehad (of is het verliezen van een reisgezel, nog voor je vertrokken bent, een probleem ?) Geen spoor van Herman.

Verder in Frankrijk, via ongeveer dezelfde route (Elzas Jura, tot in de Vercors, één van mijn favoriete streken in Frankrijk) en overnachten in een hotelletje dat we uit de gids van de “Logis de France” pikken, in het dorpje “Le Bouchoux”, L'Auberge de la Chaumière. Nu dat we met zijn zessen zijn, bestellen we twee of soms drie kamers, de meeste hoteleigenaars zien het niet zitten om zes man in een kamer te steken, en onze ervaring met het fenomeen snurken heeft ons ook wat voorzichtiger gemaakt.

Wij betrekken onze kamers, nemen een douche, drinken alvast een pintje – behalve Luc, die zijn motor in ere houdt en elke avond een uur of meer zijn motor schoonmaakt, reinigt, poetst en daarna afdekt. Rudy wil nog wel eens zijn ketting smeren, maar zelfs dat is voor de meeste anderen eerder een toevallig initiatief dan een gepland onderhoud.

In Frankrijk kan je lekker eten en drinken…maar daar hoef ik geen verhaal over te schrijven.

Na een goede nachtrust (met wat gesnurk links en rechts) zijn we de volgende dag klaar voor nog eens een 500 kilometer of zo.

Het gaat weer, zoals de vorige keer, via de Franse Alpen naar Italië, door Ligurie tot in de noordelijke Apennijnen. Een lange rit, het is bloedheet (dat zou zo blijven tot de terugkeer) en bovendien begint Luc's Moto Guzzi soms slecht te draaien bij lage toeren.

We vinden tamelijk laat een onooglijk hotelletje. Douches en WC's op de gang, op een andere verdieping... In de kamer die ik deel met Luc, moet je na het openen van de deur eerst drie treden naar beneden gaan, voordat je op de vloer van de kamer staat. Een recept voor een doodsmak, als je na een goed begoten Italiaans diner naar je kamer gaat. Maar het is toch goed gegaan. Open een raam en dan zie je dat achter het raam de muur is dichtgemetseld. Van een uitzicht gesproken. Het plafond daarentegen is volledig bedekt met een fresco zoals de Sixtijnse kapel, of toch bijna.

De bizarre kwaliteit van de kamer wordt meer dan gecompenseerd door de kwaliteit van de keuken. Parmahesp met meloen, enzovoorts enzoverder. Een lokaal hondje weet dat ook en heeft al vlug door dat de beste plaats naast de stoel van Luc is, op die stoel zit namelijk zit de meest vrijgevige dierenliefhebber van het gezelschap.

De volgende ochtend, na een Italiaans ontbijt (Cappuccino, broodje met confituur, en verder – niets), vertrekken we weer. Het probleem van Luc's Guzzi is niet 's nachts verdwenen. Na verschillende stops, om de carburateurs de reinigen en zo, is er nog steeds geen oplossing. In de buurt van La Spezia, op de autostrade, besluit Luc bij een tankbeurt om het zekere voor het onzekere te nemen, en vanaf daar uitsluitend via de autostrade naar Cattolica te rijden, en daar dan het probleem op te lossen. (naderhand bleek het om een beschadigde chokekabel te gaan, soms, maar niet altijd, bleef de choke op één carburateur openstaan). Michaël besluit hem te vergezellen, ook omdat het tempo hem niet zo beviel, zodat wij met zijn vieren (Rudy, Frank, Geert en ik) verder rijden.

Wij zoeken dus de lokale wegen door het Parco Alpi Appuani, weer langs Castelnuovo di Garfagnana, naar Pistoia, Firenze, van daaruit recht naar het oosten, via Pontassieve, Pieve Santo Stefano, de Passo di Viamaggio, richting San Marino en uiteindelijk, zo om half negen s'avonds, Cattolica naar het Hotel Sylva, welgekend bij de Ducaticlubleden.

Luc en Michaël zijn al goed en wel aangekomen, Loecati ziet ons aankomen en vind dat we er “kapot” uitzien. Ik maak later die avond een grove schatting van het aantal bochten (daar gaat het toch om, of heb ik dat motorrijden niet goed begrepen ?) en met zo'n 1000 km lokale wegen aan 10 bochten per kilometer, dat zijn er dus 10.000 bochten, of niet ? en zo zijn wij dan de mannen van de 10.000 bochten geworden.

Zaterdag en zondagvoormiddag hangen we rond op het Circuit Santa Monica van Misano. Een paar highlights : de Ducati Vlaanderen clubstand (leeg), erg warm, de presentatie van de MotoGP Ducati, erg heet, een interview op het podium met een totaal uitgeflipte Japanner, hoge temperaturen, Bayliss, Xaus, cadeautjes verdelen vanaf het podium, met een zeer indrukwekkend, dansend, vrouwelijk decor, héét !

Zondag vertrekken we dan weer, met zijn vieren. Weer dwars door Toscane, natuurlijk ! Eén stuk van het traject is om verschillende redenen gedenkwaardig. Dat moet zo ergens oostelijk van Siena zijn geweest, de Michelinkaart toonde kronkeltjes met een groen lijntje, dus wij daarheen.

Die weg blijkt bij de bevolking erg populair, bij verschillende bevolkingsgroepen : de macho tieners komen er hun rijkunsten vertonen op hun scooter, en aarzelen niet een paar zielige Ducatirijders uit Belgie links en rechts in te halen (in de afdaling – berg op was het wat anders, maar toch); verder zijn er de zwarte “working girls” die alle 30 meter langs de weg staan, met hun plastiek tasje, zonder al te veel kleren aan (het is dan ook heet), te wachten op mannelijk kliënteel, (nee, wij niet); en een voornamelijk mannelijk deel van de volwasen bevolking, die het allemaal met veel aandacht bekijkt.

Dan via Monteriggione (minuscuul vestingstadje uit de middeleeuwen), waar we een duur glaasje frisdrank drinken, langs San Gimignano, gekend als het Manhattan van de middeleeuwen vanwege zijn vele hoge torens (nu ja, hoog – zo'n meter of 30) tot bij Volterra, waar we overnachten.

Het hotel is duidelijk sjieker dan wat we gewoonlijk uitzoeken, maar het ligt heel rustig, en toch niet zo heel erg duur. De eigenaars (twee zusters) blijken bovendien een fantastische keuken te hebben. De lokale bevolking weet dat, het restaurant is volzet maar voor ons is er nog plaats. Héérlijk, en niet overdreven duur..
De volgende morgen valt het vertrek tegen: op het ogenblik dat we allemaal, ingepakt in het leer (en alweer bloedheet), op de motor zitten, en zullen wegrijden, blijkt dat mijn koppeling niet werkt. Huh ? en gisteren werkte hij nog ?!?

Geen nood, naast het hotel is een tankstation/werkplaats, en die mensen blijken remolie en dergelijke te hebben. Na een half uurtje sukkelen is de koppelingscilinder op het motorblok ontlucht, en kunnen we weg.

Bij de eerstvolgende stop klapt Frank de zijsteun uit, en dat ding valt op dat ogenblik in zijn geheel van de motor af – goe spul, die Ducati's.

Onze volgend stop is het Campo Santo in Pisa, je weet wel, die scheve toren en zo. De weg ernaar toe is in de vlakte van de rivier de Arno, dus zo plat als een pannekoek. De wegen zijn recht, het barst van de handelszaken langs de weg, en het verkeer is intens – weer een gelijkenis tussen belgië en Italië.

Aangekomen in Pisa zijn we toeristen onder de toeristen, maar het is echt te heet en we besluiten vrij snel weer verder te rijden (…we besluiten weer vrij snel verder te rijden… ?).

Ergens had ik gehoord of gelezen dat de stad vlakbij, Lucca, zo mooi zou zijn, dus dat omweggetje hebben we dan maar genomen. Bijna was dat slecht afgelopen : op de boulevard rond Lucca was een autobus erg traag aan het rijden, ik wacht braaf tot het me echt te lang duurt, en geef een dotje (nu ja…) gas om er even voorbij te wippen. OP dat zelfde ogenblik ziet de buschauffeur een parkeerplaats, LINKS van de weg, en draait ogenblikkelijk in. Afin, het is allemaal goed afgelopen, maar Rudy, Geert en Frank hadden toch wel wat kommentaat op mijn maneuver. En, voor wie het weten wil, Lucca is de moeite waard; maar je moet het te voet bezoeken, desnoods met een fiets, maar beslist niet met de motor.

Als de avond valt, bevonden we ons weer in Ligurie, tussen Genua en de Franse grens. Een hotelletje dat ik vind, blijkt toch te dicht bij de weg te liggen, en om dat lawaai te vermijden, gaan we verder naar een eerder afgelegen familiehotel in Roccaforte. Inderdaad erg rustig, en de overige gasten zijn allemaal minstens 75 jaar oud, dus die hebben ons ook niet wakker gehouden.

De volgende ochtend : geen koppeling! verrek, die werkte toch tot op het allerlaatste moment, gisteren ?!? – dus wéér ontluchten.

Die dag nemen we de Passo dell'Agnello, ten zuiden van de Mon Viso (bron van de Po – rivier) over de grens naar Frankrijk. Nog in Italië tijdens een drankpauze in een dorpje, presteer ik het mijn motor te parkeren récht onder een parkeer verbod. Een vriendelijke Carabiniero suggereert dat ik mijn motor verplaats…

En verder via de col de l'Isoard, Briançon, col du Lautaret, Grenoble tot in de buurt van Chambéry. Iets naar het westen ligt daar het Lac d'Aiguebelette, en aan de boord van het meer vinden we een hotelletje gevonden. Frank, Rudy, Geert, al of niet voorzien van een zwembroek, nemen een duikin het meer, als voorbereiding van het diner. De hoteleigenaar wil zelfs nog betaald worden voor het gebruik van het water van het meer, maar daar kan hij naar fluiten.

De volgende ochtend zijn we het vlug eens dat thuiskomen ook zo zijn voordelen heeft, en kiezen we voor de snelweg. Dat verloopt dan verder probleemloos, en zo is weer een week on the road een groot succes geworden.

 

Achteraf is het probleem van de lucht in de koppeling duidelijk geworden : wanneer de dichting versleten of beschadigd is, verlies je uiteraard wat olie via de bedieningscilinder. Maar dat kun je zien aan het potje links op je stuur. Wat echter ook kan gebeuren, is dat je lucht binnentrekt in de cilinder (door het afkoelen ?). En het enige wat helpt, is het boeltje vervangen.

Ik heb de zaak definitief opgelost door de cilinder en de drukstang te vervangen door de meest recente uitvoering, die is zo uitgevoerd dat het vuil van de ketting niet meer tot bij de dichting kan komen.

 

Derde Akte

 

Juni 2003

 

Sinds de tweede rit, in 2002, hadden we elkaar verschillende keren weergezien, onder ander om foto's uit te wisselen, en tijdens die gesprekken bleek dat we beslist nog eens een keer erop uit wilden, maar dan niet noodzakelijk weer naar Toscane en omgeving, maar eerder in het Noorden in de Alpen en Dolomieten. Ik had nog een idee om eventueel tot in Slovenië the gaan, maar uiteindelijk is het een “rondje Zwitserland” geworden – het is te zeggen, een rondje door de landen om Zwitserland, niet Zwitserland zelf.

 

En zo vinden we elkaar weer in Zemst, aan de autostrade, om een onmogelijk uur. Rudy, Geert en ik hebben nog steeds dezelfde motor, maar Frank heeft definitief (denkt-ie) het Ducatirijden opgegeven en komt aanzetten met een Moto Guzzi 1100 Sport – mooi machien.

De eerste dag verloopt zoals tijdens de vorige ritten, via Brussel, Luxemburg, Nancy, Epinal, de Elzas in, tot in de Jura, in een dorpje genaamd “Eloise”, zoals het liedje van Barry Ryan (of Helmut Lotti, voor de jongeren onder ons). De kamers, de maaltijd en het drinken in het hotelletje zijn weer dik in orde.
De volgende dag, weer bloedheet weer , hhebben we enige problemen met het vinden van een tankstation, in de buurt van Annecy. Uiteindelijk, op een industriepark, bij een carwash, lukt het toch. Om de dorst te lessen trekken we een paar blikjes frisdrank uit een automaat, één daarvan bevat iets nieuws, Vanillecola. Rudy heeft geen woorden nodig om duidelijk te maken wat hij ervan vind: de foto laat een gezicht zien van iemand die net een flinke slok benzine heeft doorgeslikt…

Dan gaat het verder, via een reeks cols (Col des Aravis, col des Saisies, col de Meraillet) richting Bourg-Saint- maurice naar de col du petit Saint Bernard, en dan in Italië naar Courmayeur en de Val d'Aosta.

Aan het einde van de namiddag, in een vallei ten noorden van Biella, langs een bergbeek genaamd Cervo, vinden we een albergo Asmara. De ligging is prachtig, aan de overkant van het riviertje, aan de andere kant van een fraai stenen bruggetje. Naast de albergo staan er nog een huis of twee, dus straatlawaai (behalve ons eigen lawaai) is geen punt.

Dus, ingecheckt, en een lekker koud biertje op het terras, om de inboorlingen te zien baden in de beek (dat moet toch wel koud zijn geweest, in dat bergwater).

Na het eten willen we nog een wandelingetje maken, maar dat hebben we maar heel kort gehouden, het blijkt dat de beek niet alleen inboorlingen bespoelt, maar ook miljoenen muggen. Groot zijn ze niet, maar wel erg enthousiast – typisch Italianen, zou je kunnen zeggen.

Vooral Geert is erg populair, en hij heeft dan ook voor de rest van de reis er de sporen van gedragen. Omdat we allemaal een korte broek dragen, is er ook heel wat landingsoppervlak beschikbaar, en we keren dan maar weer naar de albergo terug, voordat we helemaal leeggezogen zijn. In de volgende dagen blijkt dat die beestjes er zelfs in zijn geslaagd, Geert's toch niet zo dunne enkels nog verder te doen zwellen.

De derde dag gaatg het verder naar het oosten, richting Lago Maggiore en dan Lago Como. Het weer is dreigend, en we proberen de route zo te kiezen dat we de regen ontwijken. Dat lukt aardig. We komen in de buurt van Gallarate (geen MV Agusta fabriek bezocht), Varese (geen Cagiva fabriek bezocht) en bij Sesto Caliende, net te zuiden van het Lago Maggiore, zien we per toeval, langs de weg, een soort auto/motor/vliegtuig/boot/… museum, genaamd Gottar Park La Cartera. Ik wil dat wel eens bekijken maar de anderen vinden het te heet of niet interessant genoeg, of zoiets, dus loop ik er alleen doorheen – alleen, tot een schele, manke Italiaan doorkrijgt dat ik interesse had voor de motoren en ook nog een paar woordjes Italiaans versta. Van dan af heb ik een privé gids, wel niet zo'n goeie, maar ja, het is het gebaar dat telt, nietwaar ? Er staat ook mooi spul, een rij van minstens 50 van die Italiaanse opvouwbrommertjes, veel oude Guzzi's, Bianchi's, Harley's, een Benelli zijspan racer, Gilera's – prachtig ! Maar de eigenaar (inderdaad, een uit de hand gelopen hobby…) kon het ook niet laten vleessnijmachines, sneeuwploegen, stoomlocomotiefjes, landingsboten straaljagers, Siciliaanse hondenkarren, brandweermateriaal, sleepboten, en nog wat diverse spullen te kopen. Samenvatting : wat een heerlijk interessante rotzooi !

Maar eigenlijk wilden we het museum van de Guzzi fabriek, aan het Comomeer, in Mandello, gaan bezoeken. Dus wij rijden verder, het traject tot dan toe was trouwens absoluut het slechtste van de hele week, veel rechtdoor, en veel verkeer.

Vanaf Como wordt het weer interessant. Langs het meer naar Bellagio gaan we onderweg dan ergens een restaurantje zoeken, dat vinden we uiteindelijk dan ook, maar in het proces zijn we wel Frank even verloren. Komt ervan als degene, die voorop rijdt, minder respect heeft voor verbodsborden dan sommigen van de volgers..dat is echter vlug weer opgelost.
Na de maaltijd landen we dan in Bellagio, niet voor de laatste keer zoals later zou blijken.

Ik bestel vier kaartjes, om met de veerboot het meer over te steken naar het oosten, richting Varenna, en daarna Mandello. We moeten ons “dààr !” voorsorteren, en na een minuut of twintig mogen we de boot op. Die steekt van wal, en steekt het meer over naar het wèsten ! Aangeland in Menaggio, waar we nièt willen zijn, denk ik gewoon aan boord te blijven tot de ferry zijn rondje af heeft. Mis ! we moeten eraf ! Na wat gepalaver mogen we dan toch met dezelfde boot terugkeren naar Bellagio, en (bijna) zonder bijbetalen uiteindelijk toch in de goeie richting, Varenna, oversteken. Zo brengen we die dag bijna meer tijd op het schip als op de motor. Niet iedereen is even gelukkig met het ongeplande vertragingsmaneuver. Ik moet onwillekeurig debken aan een liedje van Drs P. de titel ken ik niet meer, maar het refrein gaat van “heen en weer…heen en weer…heen en weer…”

In Mandello aangekomen is het even zoeken naar de Guzzi fabriek, en inderdaad, er is een ingang “Museo” – gesloten. Blijkt dan dat ze per dag zo'n uur of anderhalf open zijn…

Het is nog te vroeg om een hotel te zoeken, dus rijden we een beetje door, verder naar het zuiden langs het meer, tot in Lecco, en van daaruit naar het noordoosten de Valsassina in, naar de Col di Balisio,en verder naar Cortenisio. Daar geraken we vast in wat verkeer, en voor ik het weet zitten we op een baantje dat wèl rustig is, maar voortdurend verslechtert, tot we bijna aan het trialrijden zijn – een eerste staaltje van een “pokkebaantje”. Het baantje brengt ons tot in Esino Lario, met een schitterend uitzicht op het Lago Como onder ons.

Na de afdaling, op nog steeds dat pokkebaantje, belanden we weer in Varenna, de plaats van onze derde bootaankomst, vijf uur vroeger diezelfde namiddag…

Het wordt tijd, een hotel uit te zoeken. Het eerste hotel is volgeboekt, en het andere hotel ligt pal tegenover de aanlegplaats van de ferry, en ziet er eigenlijk een beetje duur uit. Helemaal fout wis die indruk niet. Maar er blijft eigenlijk geen keus, dus reserveren we daar twee kamers, met zicht op het meer. Het avondeten nemen we ook in het hotel, want er is geen ander restaurant in de hele “stad”.

Na het eten zetten we ons neer op het terras, naast onze motoren. Ik raak daar aan de babbel met een Duits koppel, waarvan de man het wel erg voor zijn nationale producten heeft : DKW, NSU, MZ, BMW; dat Italiaans spul vond hij maar niets.

 

De vierde dag gaat het verder naar het noordoosten, via Sondrio richting Stelvio. Het eerste stuk, nog langs het meer, is erg mooi, het tweede stuk tot Sondrio, en verder tot Tresenda, is eigenlijk vervelend. Ik doe nog een poging het wat interessanter te maken door parallelwegeltjes op te zoeken, maar het resultaat is eerder van het type”Pokkebaantjes”. Maar vanaf Tresenda wordt de verveling ruimschoots gecompenseerd, met schitterende landschappen en prachtige wegen. Eerst even een beetje verder naar het Oosten in plaats van recht naar de Stelvio, over de passo dell Aprica en dan de passo del Foppa (1852 m), via de monte Padrio. Onderweg is er praktisch geen verkeer, en ook eetgelegenheden zijn er niet te vinden – en dat om één uur ‘s middags. Ineens zien we dan ergens, op zo'n 1500 m hoogte, links van de weg een huisje, en een 50 m verder een kapelletje en een kudde koeien ( zijn 10 koeien een kudde ?). Ik stop, om te vragen waar we wat te eten zouden kunnen vinden, en dan blijken we bij een kaasfabriek te staan : aan de rechtse kant zit, half in de aarde verscholen, een hutje met twee kamertjes, waar twee inboorlingen de melk van de héle kudde omvormt tot ricottakaas. Dat moeten we proeven, natuurlijk, en ik koop dan twee blokjes van 200 gram, een beetje jonge kaas en ook wat oude kaas. De jonge ondernemer snijdt af onder het motto “mag het ook een beetje meer zijn ?” en ik blijk met bijna een kilo kaas in mijn handen te staan. Prijs voor “een beetje meer dan” 400 gram : 3 Euro…

Verder komen we nog steeds geen restaurant tegen, en de kaas helpt ons door de dag. Zo rond drie uur nemen we de Stelvio, druk natuurlijk maar het is nog te doen. Dan zitten we in het Duitstalige Italië (Süd-Tirol) Van daaruit verder, alsmaar naar het oosten, tot in Lana, een dorpje juist buiten Meran.

In Lana nemen we voor de verandering eens een Bed & Breakfast, een “Zimmer Frei” in het Noord-Italiaans. De mevrouw ziet die bende bezwete motorrijders eigenlijk eerst helemaal niet zitten, maar uiteindelijk mogen we dan toch blijven. Dat is niet slecht, we mogten het zwembad gebruiken, en de prijs is ook veel lager dan in een hotel.

S'avonds gaann we dan in het dorpje Lana een pizza eten, en een “beetje” wijn drinken.

 

De vijfde dag gaat het dan weer verder oostwaarts, via Bozen (Bolzano) over de S12 en de S242 richting Ortisei/St. Ulrich, in de Val Gardena. We gaan niet over de Passo Gardena, maar draaien iets voordien af naar de Passo di Sella en de Pordoi., verder over de S48 naar de passo Falzarego tot in Cortina d'Ampezzo. Het landschap is nog steeds schitterend, en de wegen zonder meer perfect. Van Cortina d'Ampezzo naar het noorden, de Val di Landro, langs het Lago di Landro, waar we wat eten, tot in Toblach, het laatste Italiaanse stadje voor de Oostenrijkse grens. Dan snel door Oostenrijk, via de Felbertauerntunnel (niet de Grossglockner, dat was misschien toch mooier geweest) naar Kitzbühel, St. Johann in Tirol, en verder naar het noordoosten, de Duitse grens over richting Bad Reichenhall. Maar voordat we daar zijn, kiezen we de Deutsche Alpenstrasse naar het westen (de 305). Dàt is het ware werk ! Het is al wat later in de namiddag, maar de weg is perfect : vlak, wijde bochten met volledig zicht op de hele bocht, bijna geen verkeer, geen dorpen, afgezien van een plaats met wat meer drukte, vanwege een meertje met wat badgasten en zo. Die weg, zo'n dertig kilometer, leggen we af aan ten minste twee maal de wettelijk toegelaten snelheid (niet verdervertellen aub !) Een lokale motorrijder, op een zware japanner, toont ons de gebruiksaanwijzing van de weg. Een van de hoogtepunten van de hele reis !

Aan het einde van die weg ligt een klein alpendorpje, vrijwel tegen de Oostenrijkse grens : Reit im Winkl. Hotelletjes : geen probleem. Na het eten gaan Geert, Rudy en ik nog eens kijken op het dorpsfeest, duidelijk georganiseerd om toeristen te plezieren in de zomer, het laagseizoen. De witte wijn is slecht, het bandje dat speelde kan er wel mee door. En ondertussen kan Frank zijn lief (nog eens) opbellen.

De volgende ochtend, dag zes, trekken we naar het noorden en dan noordoosten, met een omweg om de Chiemsee (bekend van het eiland met een van de kastelen van de gekke koning Ludwig II van Beieren), richting Passau (eten bij de Macdonalds – da's wat anders dan in Italië) en van daaruit door het Bayerische Wald, tot vlak voor Bayreuth, in het Fichtelgebirge, een echt motorrijdergebied. En daar overnachten we in een typisch Duitse instelling, de “metzgerei”; de slager/beenhouwer van het dorp (Oberwarmensteinach) baat dan ook een hotelletje uit, de kamers zijn proper en de vleeswaren onovertroffen. S'avonds, na een Duitse pint (1 liter per keer) en een stevig diner, maken we dan nog een flinke wandeling, tot in het volgende dorp. Daar was eigenlijk ook niks te zien…

Dag zeven trekt ons verder naar het westen, Bayreuth, Bamberg, via de 22, door de Fränkische Schweiz, een minuscuul gebied maar o zo mooi; en dan een stuk Autobahn, om Würzburg te omzeilen. Van daaruit rijden we dan schuin naar het zuidwesten, dwars door het Odenwald (prachtig !) richting Heidelberg. Daar eten we wat, Heidelberg is een mooie stad maar we bekijken alleen het gedeelte naast de rivier de Neckar. De uitbater van het restaurant is ook een motorrijder, met blijkbaar een ruim budget : 916, monster, BMW, Porsche,..

Na het eten begint het thuiseffect te spelen : het weerbericht is niet goed, en iedereen ruikt de stal. We gaan dus niet, zoals gepland, naar de Pfalz, en dan de Ardennen, maar we nemen in Heidelberg de Autobahn, en vlammen via Mannheim, Ludwigshafen, Kaiserslautern, Trier en Luxemburg naar huis. Vanaf Luxemburg begint de regen weer – welkom thuis…

Richard Eykelenburg.